Op stap met Jet en Jan
Erp
Deel 1
Jet ligt in de bedstee. Ze is net wakker geworden en wrijft in haar ogen. Haar drie zusjes liggen nog rustig naast haar te slapen. Het is pikdonker in het kleine hokje, en lekker warm.
“Opstaan kinderen!”, roept moeder. “Het is al zes uur!”
Dirkje en Miep schrikken meteen wakker. Pien zucht en kreunt. Ze is nog moe en heeft geen zin om op te staan. Ze rekt zich eens flink uit. Haar voeten komen nu bij het hoofdeind van Jet onder de dekens vandaan. Haar teen zit zowat in Jets neus! Jet draait zich gauw om. Ze gluurt door een kier in de deurtjes van de bedstee. Haar moeder steekt de petroleumlamp aan met een lucifer. Hè, dat ziet er een stuk gezelliger uit! Jet springt uit de bedstee. Brrr, wat is het koud. Snel stapt ze van de koude vloer op de mat. Die prikt in haar blote voeten.
Moeder staat al klaar met een klusje voor Jet.
“Ga eens gauw die sok van Jan stoppen,” zegt ze, “dan kan hij hem straks aan naar school. Hij zit in de naaidoos.”
“Ja moeder”, zegt Jet, en schiet in haar wollen hemd, onderbroek en gebreide kniekousen.
Hup, de donderblauwe jurk aan, met daaroverheen een schoon, wit schort, en Jet is klaar. Ze pakt de naaidoos met verstelwerk en gaat ermee bij de kachel zitten. Erg warm is die nog niet, want grootvader is nog bezig hem op te poken. Grootvader zegt niks. Hij kauwt zijn pruimtabak en af en toe maakt hij een slurpend geluid, als het bruine spuug uit zijn mondhoek dreigt te lopen. PRRT! Met een boog spuugt opa de uitgekauwde pruim in de kolenbak. Meteen steekt hij een nieuw stuk tabak achter zijn kiezen en het kauwen gaat verder.
Pien is nu ook opgestaan en helpt Dirkje en Miep met aankleden. Moeder heeft de kleine Pieter in zijn kinderstoel aan tafel gezet. Ze maakt een bordje pap voor hem op het petroleumstel. Ze kijkt om als Jan van de trap komt stommelen.
“Heb je het een beetje warm gehad vannacht, jongen?”, vraagt moeder.
Jan schudt zijn hoofd van nee.
“Ga maar even water halen voor de koffie”, zegt ze, “En daarna moet je naar de kruidenier om zout en zeep te kopen.”
Moeder haalt uit de zak van haar schort wat centen en geeft deze aan Jan. Jan pakt een emmer en stapt in zijn klompen, met maar één sok aan. Om zijn hals wikkelt hij een oude sjaal. Hij loopt met de grote emmer naar het plaatsje achter het huis, vult de emmer in de waterput en sjouwt hem terug naar moeder. Hij gaat meteen de deur weer uit, om zout en zeep te halen. [1]
“Jan, wacht op mij, ik ga mee!”, roept Jet.
Ze is klaar met de sok, Jan kan hem meteen aan doen. Samen lopen Jet en Jan naar het winkeltje van Nariske Muselaers in de Kerkstraat.[2] Voor zes cent kopen ze zout en zeep. Op de klok van de Sint Servatiuskerk ziet Jan dat het al bijna zeven uur is.[3] Ze moeten opschieten.
Als ze weer thuis komen struikelt Jan bijna over de grote wasteil die moeder alvast heeft klaargezet. Oh ja, denkt Jan, het is vandaag wasdag. Daarom moesten we natuurlijk ook zeep kopen.
Als ze straks ontbeten hebben zal moeder bijna de hele dag bezig zijn met het schoon schrobben van de vuile luiers, lakens en kleren. Moeder giet het water dat Jan uit de waterput heeft gehaald in de ketel en zet deze op het vuur.
Van al dat geklots van het water moet Jet plassen. Ze loopt naar de plee achterin de stal. Jet haalt het deksel van het gat en doet een plas.[4] Als ze uit de plee komt ziet ze Jan op het erf, bij het kolenhok. Hij schept kooltjes voor de kachel in de kolenkit. Als Jet hem aankijkt, moet ze lachen: Jan heeft een grote zwarte veeg over zijn gezicht.
“Piet de Smeerpoets, Piet de Smeerpoets”, zegt ze pesterig. En dan, met een deftig stemmetje:
“Piet was een smeerpoets op en top,
Die schrikte voor een waterdrop.
En als een dwaze om zich greep
bij ‘t zien van waskom, spons en zeep.
Zijn hoofd was als een ragebol,
Met stof en spinnenwebben vol:
Zijn nagels, foei om van te gruwen!
Wie zou zo’n vuile knaap niet schuwen?”
Dit versje heeft ze op school gelezen in het prentenboek van zuster Constantine[5].
“Stomme schooljuf, hou je mond!”, snauwt Jan.
Met zijn zwarte handen omhoog loopt hij dreigend op Jet af. Jet rent lachend naar binnen. Jan gaat haar achterna en botst tegen Miep aan. Die begint te gillen van opwinding. Leuk, stoeien! Ze rent Jan achterna. Met z’n drieën rennen ze rondjes om de tafel. Dan draait Miep zich om. Ze wil Jan tegenhouden en ze gaat met haar hele lijf aan de zak van zijn korte broek hangen. KRRAAKKK!! de zak van de broek scheurt uit. Miep laat meteen los en loopt geschrokken achteruit. Jan en Jet staan tegelijkertijd stil. Ze kijken elkaar aan. Heeft moeder het gehoord? Moeder staat met de rug naar de kinderen toe. Langzaam draait ze zich om.
“Wat is er in jullie gevaren?”, vraagt ze streng, “Eerst maken jullie een hels kabaal. En nu heerst hier een stilte als op het kerkhof. Wat is er gebeurd?”
Jet begint te stotteren: “Nou, eh, we doen een nieuw soort van krijgertje, enne eh, als je iemand op z’n oor tikt moet iedereen stil blijven staan en zijn mond dichthouden… ja zo gaat het, hé Jan?”
Jan knikt hard van ja.
Moeder heeft gelukkig niet gehoord dat zijn korte broek gescheurd is. En dat hoeft ze ook heus niet te weten. Het is niet de eerste keer. Er zijn al heel wat gaatjes en scheuren gerepareerd. Het is Jans enige doordeweekse broek, hij draagt hem zomer en winter. Eigenlijk moet hij er heel zuinig op zijn. Fronsend kijkt moeder hen aan, ze gelooft het verhaal maar half. “Jaja, wat de kinderen van tegenwoordig allemaal voor gekke spelletjes verzinnen. Maar nu is het afgelopen. Jullie mogen niet rennen in huis. En Jet, schiet nou eens op, de koffie is nog niet gemalen.”
Miep verstopt zich bij grootvader in de achterkamer. Jan gaat zijn gezicht schoonmaken en Jet pakt stilletjes de koffiemolen. Ze doet er koffiebonen in en begint te draaien.
Ze denkt: Ik zou willen dat het voorjaar wordt, dan hoef je tenminste niet altijd met zijn allen binnen te zitten. Dan kunnen we weer buiten spelen en zit moeder er ook niet altijd bij. Ze ziet ook alles. Behalve nu met die scheur. Maar hoe moet het nu verder met die broek?” Met een zucht staat ze op en geeft haar moeder het laatje van de koffiemolen met de gemalen koffie erin. Moeder giet het water op en al snel ruikt het hele huis naar verse koffie. Het is tijd voor het ontbijt en iedereen gaat aan tafel.
Ze eten donkerbruin roggebrood met een beetje reuzel[6]. Moeder heeft nog wat melk over. Ze doet er water bij en verdeelt het over de drie jongste kinderen. Grootvader slurpt zwijgend zijn koffie. Pien helpt Pietertje met zijn pap, en Jet heeft Miep op schoot genomen. Jan zit zo ver mogelijk van moeder, dan ziet ze de scheur in zijn broek niet.
Vader en Hein zitten ook aan tafel. Toen ze wakker werden, hebben ze eerst de koeien gemolken.
In de zomer hebben ze bijna geen tijd om te ontbijten, want dan is het heel druk op het land. Jet en Jan moeten dan ook vaak meehelpen. In de winter is het rustiger op de boerderij en op het veld. Dan staan Vader en Hein wat later op en kunnen ze rustig ontbijten. Vader en Hein krijgen een boterham met spek, want straks komt het zware werk. Dan gaan ze dorsen en wannen.[7] Ook moeten ze weer mest weghalen in de koeienstal. Vader is blij dat er steeds meer kunstmest komt. Er komt een tijd, zegt hij, dat ze dit zware werk niet meer hoeven te doen.[8]
“Mama, mag ik mijn melk in de Koninginnenbeker?”, vraagt Dirkje opeens. Ze zat al een tijdje voor zich uit te staren en opeens zag ze die mooie beker met het plaatje van het jonge koninginnetje op de plank staan. Twaalf jaar geleden had moeder de beker gekregen, omdat Wilhelmina koningin was geworden. Moeder had de kinderen vaak verteld van het grote feest. Het hele dorp was oranje van de versieringen. Alle kinderen hadden vrij van school en liepen mee in een grote Oranje-optocht. Maar moeder zegt: “Nee, Dirkje, je weet dat dat niet mag. Hij is veel te mooi om uit te drinken.”
Na het eten gaat Pien naar haar werk als keukenmeisje in Huize Lankvelt[9]. Dirkje, Miep en Pieter blijven de hele dag bij moeder thuis. Jet en Jan gaan naar school. Maar eerst moeten ze moeder nog helpen met wat klusjes. Jan loopt naar de kachel om er nog wat extra kolen in te doen. Jet heeft de nachtspiegel[10] uit het pottenkastje gehaald en leeggegooid. Daarna heeft ze een emmer water gepakt en een sopje gemaakt. Ze is druk bezig om de plee en het plaatsje achter te schrobben. Jan pakt snel zijn hoepel en de tol van Jet.[11] Ze moeten opschieten want om half negen begint de school.[12]
Onderweg zegt Jan: “Jij ook met dat stomme versje over Piet de Smeerpoets. Nou heb ik een scheur in mijn broek.”
Oei, dat was Jet alweer helemaal vergeten.
“Als je maar niet denkt dat ik die scheur ga naaien, dat is meidenwerk!”, bromt Jan.
Jet denkt even na en zegt: “Nou goed, ik naai hem vanmiddag, als ik daarna met jouw hoepel mag spelen.”
Jan kijkt opgelucht. “Goed, dat is dan afgesproken!”
Hoe komt Jet aan die gulden?
Deel 2
Jet en Jan lopen naar school. Ze kunnen een flink eind samen lopen, want de meisjesschool staat aan de Kerkstraat en de jongensschool staat daar dichtbij aan de Schoolstraat.[13] Maar al snel komt Jan zijn vrienden tegen.
“Dag Jet, tot vanmiddag!”, zegt Jan.
En hij rent met Piet en Willem weg. Zo hebben ze nog tijd om te hoepelen op het plein, voordat de schoolbel gaat. Jet vindt het wel fijn om eventjes alleen te lopen. Het is al druk op straat. De jongen van de bakker fietst voorbij met een grote mand vol broden die hij gaat bezorgen bij de mensen thuis. Wat ruikt dat verse brood lekker! In de verte klinkt het ratelende geluid van een gierkar.[14] Een groot paard trekt de kar voort. Jet knijpt gauw haar neus dicht. Ze rent de kar voorbij om de poepstank niet zo lang te hoeven ruiken.
Dan hoort ze opeens: “Dag Jet Verbruggen”. Het is Geurt met zijn hondenkar.
Jet zegt zachtjes: “Goedemorgen”.
Geurt is twaalf jaar en komt voor schooltijd ook vaak bij hen aan de deur om melk te verkopen. Hij heeft een kar met daarop twee melkbussen. De kar wordt getrokken door een magere hond.
Jet loopt verder over de zandweg. Daar hoort ze een klakkend geluid. Hé, een koets. Wie zou het zijn? Nieuwsgierig gluurt Jet naar binnen. Het is jonkheer De Kuyper. Jet kent de jonkheer wel. Hij is de rijkste man van Erp. Hij woont in een prachtig, groot huis tussen Erp en Veghel: huize Lankvelt. Jets zus, Pien, werkt daar als keukenmeisje. Jet kijkt de koets dromerig na. Ze heeft niet naar jonkheer De Kuyper gezwaaid. Daar is hij natuurlijk veel te deftig voor![15]
“Fuuuut! Fuuuut! Fuuuut!” Wat is dat nou? Jet schrikt op uit haar gedachten. Het is de stoomfluit van de tram.[16] Jet kan nog net op tijd opzij springen. Geschrokken wacht ze tot de tram voorbij is, en loopt dan voorzichtig verder. Haar hart klopt nog lang na in haar keel.
Opeens ziet Jet iets glinsteren in het gras onder de bomen. Wat is dat? Ze bukt zich om het op te rapen. Het is een glimmende, zilveren gulden. Ze heeft een gulden gevonden! Snel doet ze haar hand weer dicht, ze kijkt om zich heen. Heeft niemand het gezien? Ze wordt er zenuwachtig van.
“Ik heb een gulden, een hele gulden, ik heb een gulden, een hele gulden”, zingt het door haar hoofd. Stuivers, dubbeltjes, centen en halve centen, die heeft ze vaak genoeg in haar hand, als ze voor moeder boodschappen moet doen. Maar een hele gulden! En niemand weet dat zij hem heeft!
“Ha!”, denkt ze, “wat kan ik allemaal voor een gulden kopen? Er is zoveel dat ik wel zou willen hebben. Of moet je een gevonden gulden naar veldwachter Van den Boogaard brengen?”
In de verte hoort ze de schoolbel. Snel wikkelt ze de gulden in haar zakdoek en stopt hem diep in de zak van haar schort. Met haar hand op de zak gedrukt rent ze naar school. Ze is bijna te laat, alle andere meisjes uit haar klas staan al in de rij op het schoolplein. Snel glipt Jet er tussen. Gelukkig, zuster Constantine heeft haar niet gezien! Het is doodstil. Zwijgend lopen de meisjes achter elkaar de school in. Was het maar alvast pauze, denkt Jet. Dan kan ze eindelijk met haar vriendinnen praten. Ze heeft ze heel veel te vertellen, want gisteren was het zondag. Dat is de enige dag in de week dat er geen school is.[17] Alle meisjes gaan netjes naast hun schoolbank staan. Pas als zuster Constantine een teken geeft, mogen ze gaan zitten. Na het ochtendgebed begint de les. Ze beginnen met rekenen. Jet pakt haar lei en griffel en schrijft de sommen van het bord over. Het is heel stil in de klas. Je kunt alleen nog maar het gekras van de griffels horen.[18]
Jet kan haar gedachten maar moeilijk bij de les houden. Ze denkt aan de scheur in de broek van Jan en aan het strenge gezicht van moeder. Moet ze de gulden niet aan moeder geven? Die heeft het geld hard nodig. Maar als ze de gulden bewaart tot juni, als de kermis weer komt…dan zou ze wel tien keer in de draaimolen kunnen! En net zoveel kaneelstokken en kandijbrokken kopen als ze lust! Misschien kan ze een prentenboek kopen, of een ganzenbordspel, dat is leuk voor iedereen…
“Jet Verbruggen! Wil jij soms vanmiddag langer blijven om je werk af te maken?”
Jet schrikt op. Zuster Constantine kijkt haar streng aan.
“Nee zuster”, zegt Jet zachtjes.
En ze gaat snel weer aan het werk.
Tussen de middag geeft Jan haar zijn hoepel. Jet kijkt haar broer verbaasd aan. Ze was alweer vergeten dat ze de scheur in Jans broek zou naaien. Ze denkt alleen maar aan de gulden in de zak van haar schort. Zal ze Jan vertellen wat voor schat ze heeft gevonden? Maar nee, ze wil eerst zelf besluiten waaraan ze het geld gaat uitgeven. Ze pakt de hoepel en rent de straat op om met Marie te spelen.
’s Middags begint de school weer om half twee. Jet en haar klasgenoten krijgen handwerkles. Als ze bezig zijn met het naaien van een knoopsgat stopt Jet snel een draadje in de zak van haar schort. Dat gaat ze na schooltijd gebruiken om de scheur in Jans broek te naaien.
Ze denkt bij zichzelf: Jan kan straks lekker buiten spelen maar ik moet dan die stomme scheur nog naaien. En misschien nog wel meer verstelwerk doen voor moeder. Die jongens hebben het maar wat gemakkelijk! Maar ze kan toch niet echt heel jaloers zijn op Jan. Want, zegt ze tegen zichzelf: “In mijn zak zit een gulden en in die van Jan zit een scheur!”
[1]Jet en Jan wonen in dit verhaal in een kortgevelboerderijtje aan het huidige Hertog Janplein (vroeger het Harmonieplein geheten). Daar was in 1910 de meeste bewoning van Erp (naast die in het buurtschap De Brug) en er stonden daar in het begin van de 20e eeuw nog enkele kortgevelboerderijtjes. De vader van Jet en Jan was pachtboer.
[2] Nariske Muselaers was een bekende figuur in de Erpse gemeenschap rond 1910. Hij had veel beroepen. Als postbode doorkruiste hij te voet, beladen met brieven en pakketten, de gemeente om aangename en treurige berichten te verspreiden. Naast zijn postbodeschap dreef Nariske in de Kerkstraat een winkel waar boven de deur stond: “L. Muselaers-van Haandel, kruidenierswaren, sigaren en sigaretten.” Daarnaast was hij schoenlapper en kapper. Maar hij is vooral bekend geworden door zijn streken en grappen.
[3] De Sint Servatiuskerk staat nu nog steeds aan de Kerkstraat. De kerk heeft twee zeer oude torenklokken: een grote klok uit 1381 en een kleinere klok uit 1412. Al meer dan zes eeuwen luiden deze klokken bij feesten en rouw.
Anekdote: op 10 september 1896 vloog de torenspits in brand na een blikseminslag. De bekende architect Pierre Cuypers heeft toen een nieuw ontwerp voor de torenspits gemaakt, de huidige spits. Dezelfde Pierre Cuypers was overigens ook bouwmeester van de Sint Lambertuskerk in Veghel, maar ook van het Amsterdams Centraal Station en het Rijksmuseum.
[4] In het pleehokje was een muurtje met daarop een plank met een gat erin en een deksel erop. De uitwerpselen werden opgevangen in de beerput en gebruikt voor de bemesting van het land.
Er was in 1910 nog geen wc-papier, daarvoor gebruikte men in stukjes geknipt of gescheurd krantenpapier.
[5] Jet ging naar de katholieke meisjesschool, opgericht door congregatie van de ‘Zusters Franciscanessen van Veghel’. Er werd op deze school lesgegeven door de zusters (nonnen).
[6] Reuzel is dierlijk vet met name afkomstig van varkens. Reuzel wordt verkregen door spek uit te bakken. Wat overblijft, is het gesmolten vet en de restjes vlees, de zogenaamde kaantjes. Het werd gebruikt om op het brood te smeren (zoals tegenwoordig de boter) en om te braden.
[7] Wannen is het scheiden van het kaf (de dorre schutblaadjes rond de graankorrel) van het koren.
[8] De familie van Jet en Jan bewoont in dit verhaal een pachtboerderijtje. Dit kwam in 1910 in Erp veel voor: de meeste mensen werkten in de landbouw. De gezinnen konden vaak net rond komen van hun boerderijtje en hun stukje land en deden al het werk zelf. Naast het ‘boerenberoep’ werkten Erpse mannen ook wel in de fabriek van Van Thiel, waar spijkers en andere ijzerwaren werden gemaakt, of bij een molenaar.
[9] Tussen Erp en Veghel, op ’t Ham, stond Huize Lankvelt, dat nu nog bekend staat als ‘Hams kasteeltje’. Dit was een deftig herenhuis met ernaast een boerderij (de Hamse hoef). Huize Lankvelt was eigendom van de adellijke familie De Kuyper, waarover meer in deel 2 van het verhaal.
[10] Een nachtspiegel of po is een pot waar men ’s nachts zijn behoefte in kan doen. De po wordt gebruikt in situaties waarin een nachtelijk bezoek aan de wc lastig is, bijvoorbeeld als deze zich ver van het bed bevindt. Was het gebruik van de po tot halverwege de 20e eeuw nog gebruikelijk, tegenwoordig wordt hij nauwelijks meer gebruikt.
[11] Rond 1910 hoepelden zowel jongens als meisjes. De hoepel van ijzer (soms een fietswiel) werd hierbij verticaal over de grond gerold, terwijl het kind er achteraan rende met een stokje om de hoepel steeds een zetje te geven. Het was de kunst de hoepel zo lang mogelijk te laten rollen en er verschillende trucs mee uit te halen. Het hoepelen werd ook wel ‘repen’ genoemd.
[12] De katholieke kinderen moesten dagelijks, voor schooltijd om 7.30 uur, eerst nog naar de Heilige Mis.
[13] Er waren in Erp in 1910 twee scholen: de katholieke meisjesschool van de congregatie van de ‘Zusters Franciscannessen van Veghel’ en de openbare jongensschool St. Servatius. De meisjesschool was gevestigd in het St. Bernardinusklooster aan de Kerkstraat. Dit klooster was gebouwd in 1880 en is gesloopt omstreeks 1965. Sinds 1972 staat er verzorgingshuis Simeonshof.
[14] Met de gierkar bracht de boer de uitwerpselen van zijn beesten naar het land, om te bemesten.
[15] De in Veghel en Erp zeer voorname familie De Kuyper woonde op het van oorsprong middeleeuwse leengoed ‘Hoeve Langveld’ dat nu nog bekend staat als het ‘Ham’s Kasteeltje’. Twee heren De Kuyper zijn burgemeester van Veghel geweest. Een ander mannelijk familielid was gouverneur (nu commissaris van de koningin) van de provincie Limburg. Jonkheer De Kuyper die in het voorleesverhaal wordt genoemd was wethouder van Erp. Zijn volledige naam was Otto Eduard Cornelis de Kuyper. Hij was in 1885 geboren in ’s-Hertogenbosch en is overleden in Erp in 1955. Zijn graf is nog bewaard op het kerkhof van Erp (vlakbij de Calvarieberg).
[16] Door de Erpse Kerkstraat liep de tramlijn van de verbinding Den Bosch – Veghel – Helmond. Deze reed enkele keren per dag.
[17] De kinderen gingen van maandag t/m zaterdag naar school, van 8.30 tot 12.00 en van 13.30 tot 16.00 uur. Op zaterdagmiddag waren de kinderen vrij. In de winter werd vaak, vanwege de stookkosten, minder lesgegeven. De scholen hadden zes klassen (leerjaren). De kinderen moesten van hun vijfde tot en met twaalfde jaar naar school. Hoewel er sinds de Leerplichtwet van 1900 in heel Nederland leerplicht was, had de Erpse raad verordend dat ten behoeve van bedrijven van landbouw en veehouderij in de periode van 1 september tot 13 oktober vergunning kon worden verleend om de school tijdelijk niet te bezoeken.
[18] Er zaten 30 tot 40 kinderen in een klas.